De discussie begon met een introduktie van de moderator Eddo Evink die het thema ‘academisering’ kort samenvatte met de volgende punten: “- vanuit de kunsten toenemende aandacht voor technologische en wetenschappelijke ontwikkelingen: o.a. kunsten als alternatieve onderzoeksprojecten, ‘artistic research’; – institutionele veranderingen in het kunstonderwijs: invoering BAMA, aanstelling lectoren; – instelling KNAW Akademie van Kunsten april 2014.
Daarna komen de forumleden aan bod. Anna Ramsair legt de nadruk op de autonomie van de kunstenaar en zet zich af tegen instrumentalisering van de kunst in opdrachtsituaties zoals bij ‘community art’. Tine Wilde kritiseert in haar statement ‘Helium 3’, de al te zeer bevoogdende manier waarop het universitaire gareel de kunstacademie domineert en pleit voor meer vrijheid voor de docent en meer mogelijkheden voor de student om uit meerdere, culturele en wetenschappelijke, bronnen, te putten: “esoterisch in plaats van exoterisch”. Ton Mars zet in op een academische sfeer die de nadruk legt op het meditatieve proces in het maken van kunst en pleit voor een opleiding die de nadruk legt op zelfstandigheid van de student zoals bijvoorbeeld gepoogd wordt bij Academie Minerva tijdens het ‘6e semester’.
Daniel Dennis de Wit citeert uit een boek van de filosoof Rorty die zich baseert op ‘The book of Laughter and Forgetting’ van Kundera met de conclusie dat onderzoek een vast onderdeel is van de kunstenaarspraktijk, maar dat deze zich daar ook van los moet kunnen maken.
De daaropvolgende discussie concentreert zich op de volgende uitspraken:
– Vrijheid van kunstacademie in gevaar vanwege verwetenschappelijking, instrumentalisering en management (financiering, studentenaantallen).
– Kunstademie hervormen met de optie van een individueel traject uitzetten, als docent en student. Of proberen de hele academie mee te krijgen in algeheel beleid naar buiten toe.
– Waartoe leert de student, welk kennisperspectief wordt beoogd. In hoeverre wordt dit behaald met welke mogelijkheden en wat zijn de consequenties als perspectief niet wordt gehaald.
Commentaar:
Algemeen lijkt academisering vooral ervaren te worden als formalisering en bureaucratisering. Ook nieuwe ontwikkelingen als ‘artistic research’ en verse lectoraten worden betiteld als opgedrongen ‘labels’ die de integriteit en autonomie van academie en docenten kan dwarszitten. Onderzoek is immers eigen aan kunstenaars binnen en buiten de academie. Vanuit het publiek wordt juist wel erkend dat binnen de academie ook veel diverser onderwijs wordt gegeven dan voorheen, met meer kennisingangen.
Het idee dat een kunstwerk een kennisprodukt kan zijn en de academie een kennisinstelling is, blijkt te zeer een inhoudelijke kwestie om nader te bespreken, mede gezien de redelijke eensgezindheid van het forum ten aanzien van de zorg om de kunstacademie als vrijplaats. Hetzelfde geldt voor de kwestie van de invloed van de nieuwe Akademie voor Kunsten, waarvan men vindt dat het te prematuur is om daarover een oordeel te vellen. De suggestie van een nieuw instituut, een onafhankelijk soort academie voor kunst en onderzoek, valt mede daardoor buiten de orde.
De zorg om de kunstacademie als vrijplaats en lanoratorium van vrij onderzoek, ook met betrekking tot het geheel aan kennisbronnen, wordt gedeeld door de moderator die wat betreft zijn universitaire ervaring een zelfde tendens ontwaard van ‘übermanagement’. Zelfs in die mate dat gezien de situatie in overige sectoren er misschien sprake is van een verhoogde formalisering van de huidige cultuur in Nederland.
Gelet hierop zou een vervolggesprek zeker een interessante verscherping van het thema kunnen opleveren. Mogelijk te focussen op een enkel specifiek thematisch onderdeel, bijvoorbeeld kennisproductie en kennisoverdracht. Waarbij het aspecten als rationalisering en duiding van ervaringskennis, beeldtaal en het belang van discursiviteit aan de orde komen.
GW
We raken steeds verder weg van het kunstonderwijs. In discussies kom ik concepten tegen als kennisproductie, artistiek onderzoek, academie als laboratorium enz. Dergelijke begrippen lijken algemeen begrepen te worden, maar versluieren datgene wat er eigenlijk met studenten binnen het kunstonderwijs zou moeten gebeuren. Met statements en credo’s komen we er niet. Hier moet uitgebreid over nagedacht, gestudeerd en geschreven worden.
Misschien kan een artikel van mijn hand hiertoe een aanzet geven : ‘Helder Verstand, Duister Gevoel’ in: Bart Vandenabeele, Koen Vermeir (red.), Jaarboek voor esthetica 2004, Nederlands Genootschap voor Esthetica, Uitgeverij Damon.
Dit is een ouder artikel, maar inhoudelijk nog steeds niet verouderd, hetgeen te denken geeft. Er leek even iets gerealiseerd te zijn, aan het Frank Mohr Instituut in Groningen, maar ook daar waart nu de geest van het artistiek onderzoek rond die al het andere overstemt.
Het artikel is te vinden op: op mijn blog, http://kunstzaken.blogspot.nl
Vier termen spelen een hoofdrol in de ‘academisering’ van Herzog, namelijk doel, materiaal, procédé en werking. We kunnen hier het volgende kwartet equivalenten aan toevoegen, respectievelijk: onderwerp, onderzoek, methode en presentatie.
Het is inderdaad best wel verduidelijkend wat we zo onder kunstonderwijs kunnen verstaan en wat men hoopt dat er gebeurt. Maar inmiddels zijn er afgezien van bovenstaande basisnoties natuurlijk accenten ontwikkeld die anders willen gaan dan doorsnee eerste en tweede fase beeldend kunstonderwijs.
Artistiek onderzoek kun je wegzetten als modieuse trend, of je kunt je realiseren dat hiermee een verdieping van de basis met de nadruk op de wisselwerking tussen materiaal en procédé, tussen vergaren en verwerken, mee bereikt kan worden. Een wisselwerking die voorheen toegepast academische, dociele, lesmethoden overstijgt vooral door het transdisciplinaire en onschoolse karakter van het onderzoek. Wat mij betreft mag filosofie daar een flink onderdeel van uitmaken, maar als aankomende kunstenaars liever een jaar neurologie willen gaan studeren, mij best. Dat ontbreekt dus in het overigens verlichte verhaal van Herzog. Haar stellige entree “We raken steeds verder weg van het kunstonderwijs”, zou daarom best wel eens waar kunnen zijn. De vraag is of dit erg is. Is de kunst ook ‘verder weg’ geraakt?