Openingslezing Re-present

Hans CaminadaCultuurtheoreticus Hans Caminada opende op 6 april 2014 met een korte lezing de expositie Re-present, met werk van Agneta Evenhuis, Carla Graft en Isolde Venrooy:

Dames en heren,

Met het ‘ Paleis van de Schone Kunsten’ in Lille is iets bijzonders aan de hand.

Untitled-1 copy

De achtergevel van het hoofdgebouw van het museum wordt gereflecteerd door een glazen wand van gestructureerd glas die tussen het hoofdgebouw en het utiliteitsgebouw van het museum en nagenoeg tegenaan dit laatste gebouw staat. Dat gebouw doet hoofdzakelijk dienst als conservatieafdeling, kantoorruimte, de restauratieateliers en het restaurant.
Tussen beide gebouwen bevindt zich een binnenplaats. Wanneer je met je rug naar het museum toegekeerd staat en je kijkt over de binnenplaats naar het gebouw, erachter, dan zie je niet het utiliteitsgebouw. Wat je wel ziet is een wazig spiegelbeeld van het museum. Je kijkt dus als het ware door een donkere spiegel naar iets dat bij uitstek geldt als het symbool van de kunsten. De metafoor van de donkere spiegel zegt ons, bij wijze van spreken, dat wat kunst is, niet kan worden gedefinieerd, of in woorden uitgedrukt, dus niet kan worden gekend, omdat objectieve kennis over kunst niets zegt over de subjectieve waarheid ervan. De waarheid van de kunst is dus niet: objectieve kennis, zoals de waarheid van de wetenschap; of de kennis van de kunstkenner, de connaisseur; of de kennis van de kunstfilosoof. De waarheid van de kunst is daarentegen een kortstondige, niet bewust op te roepen subjectieve, emotionele ervaring of beleving, bijvoorbeeld: bij het beschouwen van een aangrijpend werk van beeldende kunst, het bijwonen van een, je in vervoering brengend concert of het intens meebelevend lezen van een gedicht of roman.
Laatstgenoemde waarheid berust dan ook niet op een bewust maar op een onbewust denken. Dit laatstbedoelde denken wordt gereguleerd in een deel van het brein dat in evolutionair opzicht eerder is ontstaan dan het deel van de hersenen dat verantwoordelijk is voor de regulering van bewuste cognitieve vaardigheden.
Diep geraakt worden door een kunstwerk is een emotie verbonden met het eerdergenoemde onbewuste cognitieve proces. Vindt deze beleving plaats, dan zijn we even niet in staat met woorden aan te geven waarom we zo diep geraakt zijn. We zijn letterlijk met stomheid geslagen. Dit komt omdat taal berust op een bewust cognitief proces dat geen directe toegang heeft tot het genoemde onbewust cognitief proces.
Maar net als bij een droom kunnen wij in tweede instantie, via een in evolutionair opzicht later ontwikkeld pad in ons brein, de inhoud van wat ons diep geraakt heeft, toch nog vaag omschrijven. Het is dan alsof we door een donkere spiegel, via het kunstwerk, naar ons authentieke of eigenlijke zelf kijken als naar iets vreemds dat ons tegelijk ‘unheimlich’ vertrouwd is.
Vreemd, omdat we ons vertrouwde oneigenlijke zelf voor de korte duur van de ervaring verliezen door volledig op te gaan in het kunstwerk. ‘Unheimlich’ vertrouwd, omdat we daarbij ons eigenlijke zelf terugvinden, maar wel tegen een hoge prijs, namelijk: de angst voor het reeds genoemde verlies, wat Heidegger in ‘Sein und Zeit’ de angst voor het leven noemt.
Wat houdt, meer precies volgens Heidegger, ‘de angst voor het leven’ in?
Alvorens deze vraag te beantwoorden wil ik uw aandacht vragen voor het volgende.

Volgens Heidegger ben ik in het dagelijkse leven de ander en zijn we beiden niet onszelf, dat wil zeggen: niet ons eigenlijke zelf. Deze oneigenlijke bestaanswijze noemt Heidegger: de wereld van het ‘men’ en het ‘men’ is volgens Heidegger ‘niemand’.

Nu dan het antwoord op de laatst gestelde vraag.
Heidegger neemt aan dat de angst voor de eigen dood een belangrijke drijfveer is die aan ons gedrag ten grondslag ligt.
Dit is niet verwonderlijk als je uitgaat van de veronderstelling dat we een instinctieve drijfveer bezitten om in leven te blijven en daarnaast het besef hebben dat het leven eindig is.
Hoe gaat Heidegger om met deze paradox?
In het alledaagse leven is, volgens hem, het ‘men’ beducht om in vrijheid te kiezen voor zijn eigenlijke zelf. In feite is ‘men’ voor die keuze op de vlucht door op te gaan in de vertrouwde wereld van een oneigenlijke bestaanswijze, met al zijn gepraat, nieuwsgierigheid en ambiguïteit, in zijn gebrek aan diepgang, zijn onvermogen om bij het dichtstbijzijnde te blijven stilstaan; maar ook met het vermogen om te genieten. Dit alles opgeven impliceert volgens Heidegger dat het ‘men’ de angst voor de eigen dood onder ogen moet zien. Slaagt het ‘men’ daarin dan is de beleving van die angst te beschouwen als de inwijdingsbeleving van de eigenlijkheid en is de volgende stap – het vooruitlopen of anticiperen op de eigen dood – reeds het lukken van de overgang van het oneigenlijke naar het eigenlijk zelf. Heidegger gaat namelijk uit van de idee dat een persoon doorgaans de eigenlijke bestaanswijze niet bezit. Voor het zetten van beide stappen is moed nodig want de prijs voor die moed is, zoals u nu wel zult begrijpen, hoog. Maar deze bijna heroïsche moed, die voor genoemde verandering nodig is, wordt ook beloond.
Namelijk, wanneer de kunstbeschouwer een affiniteit voor kunst heeft ontwikkeld en geleerd heeft bij de dingen, zoals een kunstwerk, te blijven stilstaan om het aandachtig te beschouwen, wat een contemplatieve ofwel eigenlijke grondhouding veronderstelt. Ik neem zonder meer aan dat aan deze voorwaarde door ieder van u is voldaan. Immers, anders was u niet hier.
Daarom is het mogelijk dat van alle hier tentoongestelde kunstwerken die u zo dadelijk gaat bezichtigen er tenminste één bij zal zijn dat een specifiek beroep op u zal doen. Dit werk zal dan een geschikte voedingsbodem vinden waarin het zaad van de kunstbeleving zich kan ontkiemen en uitgroeien tot een korte, intense ervaring of beleving waarin u diep geraakt wordt, ook al bent u in eerste instantie niet in staat te verwoorden waarom u zo diep geraakt bent.
Deze korte, intense ervaring van diep geraakt worden door een kunstwerk is dan zoiets als het kijken door een donkere spiegel, via het kunstwerk, naar je authentieke of eigenlijke zelf, als naar iets vreemds dat je tegelijk ‘unheimlich’ vertrouwd is, dat wil zeggen: de subjectieve waarheid van de kunst.

Dames en heren,
Aan u nu de beleving van de werken van drie kunstenaars, Agneta Evenhuis, Carla Graft en Isolde Venrooy.

Dit bericht is geplaatst in lezingen-debatten, smahk. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *