Sandberglezing 2011

Op vrijdag 25 november 2011 vond de zevende, jaarlijks door DeFKa georganiseerde Sandberglezing* plaats, met als thema ‘Beelden bij Gebouwen’. Daarmee sloot de lezing aan bij de gelijknamige tentoonstelling in het SMAHK, het Stedelijk Museum Assen voor Hedendaagse Kunst.
Tijdens de opening van de tentoonstelling Beelden bij Gebouwen verwoordde Bernadette Boumans het belang van beelden, van kunst bij gebouwen als volgt: “De stad is niet een verzameling gebouwen en straten, maar een gemeenschapsproject, een gecompliceerd interactief proces waarin mensen wonen, werken, leven en vertier zoeken. De bebouwing vormt het decor van al deze activiteiten. Kunst kan in dit proces bijdragen aan een versterking van die identiteit en aan een gevoel van gemeenschapszin.”
In andere bewoordingen kwam dat ook in de lezing weer naar voren.

Tijdens de Sandberglezing 2011 voerden twee sprekers het woord: Christiaan Jansen, ontwerppartner in het medialaboratorium Studio Roosegaarde uit Rotterdam en Hans van den Ban, beeldend kunstenaar en adviseur van de Rijksbouwmeester.

Christiaan Jansen beet het spits af en begon zijn lezing met de werkwijze van Studio Roosegaarde, dat zich gespecialiseerd heeft in ‘top of the bill’ interactieve media. Zij maken daarbij geen gebruik van standaard programmatuur maar maken zelf de technologie, of zoals Jansen het verwoordde “wij stoppen poëzie in de chips”.
Opvallend is dat bijvoorbeeld de interactieve installaties (of landschappen) binnen diverse culturen en in verschillende landen ook verschillende reacties oproepen. In Japan, waar men meer gewend is aan digitale technologie en robotachtige knuffels, wordt er ‘interactiever’ mee omgegaan dan in bijvoorbeeld Oost-Europa.
Jansen gaf verder uitleg over het nieuwste Roosegaarde project ‘Crystal’ (Strijp Eindhoven), bestaande uit transparante kunststof kristallen op een inductiemat. Led lichtjes in de kristallen worden via magnetische velden in de inductiemat aangestuurd en kunnen reageren op beweging, warmte of geluid, eigenlijk op alles wat digitaal kan worden verwerkt. Bezoekers kunnen deze kristallen ook zelf neerleggen, maar buiten de mat werken ze niet.
In de lezing van Christiaan Jansen ging het niet zozeer over beelden bij gebouwen, maar veeleer over beelden in het (stedelijk) landschap, waarbij met name ‘unheimische plekken’ werden omgevormd tot aantrekkelijke interactieve omgevingen.

Hans van den Ban spitste zich toe op het belastingkantoor in Apeldoorn, het Waterboscomplex, waarbij vier bestaande kantoortorens naar een ontwerp van Neutelings Riedijk werden uitgebreid met twee nieuwe kantoortorens en een plintgebouw. Het (voornamelijk ondergrondse) plintgebouw bindt het losse geheel van oude en nieuwe torens samen tot één complex. Hierbij is nauw samengewerkt met de beeldend kunstenaar Rob Birza naar wiens ontwerpen er in en op de gebouwen onder meer muurtapijten en ornamenten zijn aangebracht. De belastingdienst heeft hiermee een werkomgeving gecreëerd waar ook de ‘yuppen uit de Randstad’ wilden komen werken. De beelden die bij de oude bebouwing al aanwezig waren zijn herplaatst naar een beeldenparkje tussen het complex en de omringende woonomgeving en heeft daarmee naar tevredenheid tot ‘communicatie’ geleid.

In de discussie zag Hans van den Ban een rol voor kunst als toegevoegde waarde en proces tussen gebouw (architectuur) en de burger, of de stad. Nederland liep voorop in de ontwikkeling waar het ging om kunst en architectuur als geïntegreerd geheel, met name vanaf de jaren 60. Vanaf de jaren 70 komen er veel opdrachten voor beeldende kunst in de openbare ruimte, zoals blijkt uit onder meer de Arnhemse School (Struyken). Kunstenaars werden ingeschakeld om lelijke of saaie plekken in nieuwbouwwijken te verrijken met ruimtelijke kunstwerken die een prikkelende invloed op de gebruikers moesten hebben. Pleinen werden ontworpen met kunstwerken in de vorm van zit- of speelelementen als nieuwe ontmoetingsplekken in een samenleving die steeds verder individualiseerde.
Daarna verscheen er weer een tegenbeweging naar meer autonoom werk bij architectuur, waar nu weer een kentering naar integratie lijkt te ontstaan, waarbij kunstenaars en architecten nauw samenwerken.

Na een uitstapje “menselijke maat’ ging de discussie verder over de kunst, waarbinnen een beeld op zichzelf moet kunnen staan, dus hoe zit dat met autonomie en decoratie? Hans van den Ban stelde dat de artistieke kracht, of artistieke kwaliteit van een beeld niet te maken heeft met de mate van integratie (in de architectuur), waarbij ook design en decoratie artistieke kracht kunnen bezitten. Bij kwaliteit gaf Van den Ban als voorbeeld het beeld van Bartje, voor het Drents Museum in Assen, dat een belangrijke functie heeft. Het is een soort ‘familie’ geworden en op de achtergrond is het onderdeel van de onzichtbare kaart, hetgeen wil zeggen dat het niet altijd opvalt, maar als het weg is wel zeer wordt gemist en daarmee dus ook kwaliteit en kracht heeft..
Christiaan Jansen noemde hierbij het voorbeeld van het project ‘Dune’, waar gedurende een restauratie het publiek het beeld kwam ‘beschermen’ tegen de restaurateurs die ermee aan het werk gingen.

Volgens Hans van den Ban is er ondanks de vaak gehoorde kritiek op beelden in de openbare ruimte, met de beelden zelf niets mis, maar staan ze wel vaak op de verkeerde plek.

Kunst bij architectuur, zeker bij integratie, moet goed worden gecoördineerd. Hans van den Ban karakteriseerde grootschalig bouwprojecten als machines, die als ze eenmaal draaien alleen nog tegen hoge kosten zijn bij te sturen. Het is dus van belang om zodra de eerste bouwkundige ontwerpen gereed zijn de kunstenaar(s) erbij te betrekken. Al te vaak is er eerst het gebouw en moet er achteraf een kunstwerk bij worden verzonnen. Christiaan Jansen legde juist de nadruk op de verschillende type opdrachten en de verschillende trajecten. Bij de een werk je nauw samen met de architect, bij de ander word je in een later stadium ingeschakeld. Dat is ook wel eens prettig. Bovendien zijn er ook nog de opdrachten voor tijdelijke ontwerpen.

Kunst kan volgens Hans van den Ban dienend zijn aan de architectuur, althans waar het gaat om ‘kunst en architectuur’ als geïntegreerd geheel. Dat betekent een herwaardering van ornamentiek en decoratie. Het kunstwerk, of ornament, moet zich op zinvolle wijze verhouden tot de architectuur. De hiërarchie hierbij is niet interessant.

Bij zowel Hans van den Ban als Christiaan Jansen was het aantrekkelijker maken van de stedelijke of landschappelijke omgeving het belangrijkste aspect. Bij de voorbeelden die in de lezingen werden genoemd was dat aspect ook zeer geslaagd. Hans van den Ban was, wat met name in de discussie tot uiting kwam, breed en historisch geïnteresseerd, wat we ook mogen verwachten van een adviseur van de Rijksbouwmeester. Christiaan Jansen daarentegen was meer de gedreven kunstenaar/designer die vol enthousiasme ‘zijn ding’ deed. De schaker en de gamer, met elk hun eigen kwaliteiten.

(Verslag: Adrie Krijgsman)

* De Sandberglezing werd in 2004 door DeFKa, het Departement voor Filosofie en Kunst in Assen, geïntroduceerd als eerbetoon aan Willem Sandberg. Sandberg was van 1945 tot 1962 directeur van het Stedelijk Museum Amsterdam en heeft een groot deel van zijn jeugd in Assen gewoond. Onder zijn leiding ontwikkelde het Stedelijk Museum zich tot een internationaal vermaard centrum voor moderne kunst.
De lezingen, door toonaangevende kunstenaars en theoretici, richten zich op hedendaagse kunst en cultuur in historisch perspectief.
Eerdere Sandberglezingen werden verzorgd door Max Arian, Peter Sonderen, Gijs Frieling, Henk Slager, Thijs Lijster en Renee van de Vall.

Dit bericht is geplaatst in architectuur, defka, lezingen-debatten. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *