voorlopige stand van zaken
GW, 29 mei 2011
Voorafgaand aan het debat lichtten de kunstenaars hun presentaties en methoden van onderzoek toe. Bij Hans Scholten de binnenterreinen in metropoli, de afwezigheid van een horizon en de ‘chaotische’ groei van steden. Monika Auch concentreerde zich op het samengaan van kunst en (medische) wetenschap en de werkzaamheid van de hand. Arthur Elsenaar lichtte de ‘facial hacking’ toe en de democratisering van gelaatstrekken. Bij Yvonne Dröge Wendel ging het over gedragsbeïnvloedende methodieken. Bij Tine Wilde over de therapeutische kleurenleer van Max Lüscher. En Rosanne van Klaveren combineerde kunst, antropologie en voedsel als communicatiemiddel, gevolgd door het aansnijden van een iglotaart, die werd aangeboden aan de overige sprekers die middag.
Bij aanvang van de discussie probeerde debatleider Thijs Lijster grip te krijgen op de verschillende vormen van artistic research. Gemene deler lijkt toch de gedachte dat in feite elke kunstenaar aan research doet waarbij het PhD-onderzoek afsteekt door zijn grondigheid en systematiek zowel in de verzameling van data die tot een kunstwerk leiden als in de procesanalyse van de totstandkoming en ontwikkeling van het werk. Praktijk en theorie wisselen elkaar af, in die mate dat kunst en wetenschap samengaan. Het verschil tussen die twee biedt op zich ook weer een tussenruimte voor nieuwe combinaties en specificaties.
We kunnen daarom spreken over artistic (PhD) research als van een nieuw kennisdomein met een andersoortige kennis en methodologie. Deze methodologie is vanuit de kunst gezien vooraleerst practice based: uitgaan van een ‘set of rules’ die wordt gehanteerd (of geformeerd) in en voorafgaand aan het kunstwerk. Dit regelstelsel is individueel geformuleerd, eigen aan de kunstenaar. Hetgeen kan leiden tot casuïstiek, een mogelijk protocol, waar andere kunstenaars hun voordeel mee kunnen doen ten aanzien een gewenst resultaat, bijvoorbeeld in een ‘relational’ community-art project. Om onderzoek op singuliere en generieke aspecten te kunnen beoordelen binnen dit nieuwe kennisdomein is echter een corpus nodig van onderzoeksgegevens dat gezien de nog jonge ontwikkeling van PhD-trajecten nu nog ontbreekt.
Natuurlijk is het prettig om in een soort vrije ruimte onafhankelijk onderzoek te kunnen doen, maar het is geen vetpot en een follow-up, na de promotie, ontbreekt. Bij voldoende financiële middelen zou een initiatief genomen kunnen worden tot het opzetten van een nieuwe onderzoeksgroep (van PhD-researchers) die juist veel meer met een gezamenlijk belang thema’s ontwikkelen en uitvoeren. Het zijn nu voornamelijk afzonderlijke onderzoekstrajecten, met statusverhogende neveneffecten voor kunstenaar en betrokken instituties.
De algemene verwachting was wel dat het PhD-onderzoek in de kunst zal blijven groeien en er zeker verder over gedebatteerd zal worden. Een ontwikkeling die DeFKa zal blijven volgen.
Aan het debat namen deel: De presenterende kunstenaars. Jeroen Boomgaard, namens het Departement Artistic Research van de Universiteit van Amsterdam. Peter Sonderen, als lector Theorie van de Kunsten aan de ArtEZ hogeschool voor de kunsten. Klaas Hoek vertegenwoordigde de research-afdeling van het MaHKU in Utrecht. Margo Slomp nam deel als theoriedocent van het Frank Mohr Instituut Groningen.
Het debat stond onder voorzitterschap van Thijs Lijster, promovendus filosofie aan de RUG.
Zie i.v.m. kennis en kunst mijn essay ‘Wat moeten aankomende kunstenaars kennen en weten?, dec. 2010 op
bovengenoemd blog.
In de link van Katalin Herzog is helaas een foutje geslopen. Hier de volledige link naar het artikel: http://kunstzaken.blogspot.com/2010/12/wat-moeten-aankomende-kunstenaars.html
Vermakelijk
Katalin Herzog slaat de spijker op zijn kop, maar helaas in een plaats waar ik dacht dat hij zojuist uit verwijderd was. Na een voorbeeldig exposé over kennisopvattingen vanaf Klassieke Oudheid, via de Verlichting, 19e eeuwse specialisatie en postmodernisme, kiest ze uiteindelijk voor een omschrijving van kennis uitsluitend op grond van instrumentalisatie en wetenschappelijke waarheidspretenties. In hetzelfde tempo en met dank aan de ‘(de)constructieve ’ geest van de 20ste eeuw, had ze ook kunnen kiezen voor de ‘ware kennis’ van Aristoteles of de ‘brede’ interdisciplinaire werkwijze zoals die nog gangbaar was in de 18e eeuw. In plaats daarvan valt Herzog terug op ‘betrouwbare kennis’ van het positivistische paradigma en sluit ze kunst op in het domein van de ‘vermakelijke’ fictie met zijn metaforen en poëtische betekenissen. ‘Old school’ dus. Alsof kunst en literatuur geen kennis genoemd mag worden omdat ze niet bedoeld is om ja, om wat eigenlijk? Alsof bij het ‘vermaken’ van kennis (informatie, wetenschap, inzichten) deze kennis zijn kenniskarakter, zijn betrouwbaarheid, verliest.
Het aantrekkelijke van de positie van Katalin Herzog in de discussie rond ‘artistic research’ is haar uitgangspunt dat kennis alleen wetenschappelijk gedefinieerd kan worden. Kennis is voorbehouden aan ‘de wetenschap’. Kunst kan van alles willen, zelfs kennis genereren, maar is zelf geen kennis. Zoals dat je uit een boom wel kennis kan opmaken door hem door te zagen en de jaarringen bekijken of de structuur van de bladeren analyseren, een vuur mee maken om wetenschappelijk vast te stellen hoeveel branduren deze gemiddeld opleverd, verpulpen om weer andere experimenten mee uit te voeren. Maar dat is wetenschap.
Een boom is geen kennis, maar genereert kennis. Een boom is een boom en geen kunst, maar kan kunst worden of leiden tot wetenschappelijke kennis. Kunst is kunst, dat is wat Katalin Herzog beweert en dat is beslist de moeite waard, hoewel deze positie ons niet verder helpt in de discussie omtrent research en het transdisciplinaire karakter van de hedendaagse artistieke praktijk.
Het is juist in het kader van de phd-trajecten dat kunst nader wordt bezien als een specifieke vorm van artistiek-contextueel-conceptueel onderzoek waarbij allerlei vormen van benadering elkaar afwisselen, beïnvloeden en getoetst worden. Zowel in het maakproces als in de receptie-fase. Daarbij is nauwelijks te onderscheiden wat wetenschappelijk is en wat niet, nog afgezien van de vraag of er wel een onomstreden ‘wetenschappelijke’ methode is (zie Bruno Latour).
Het strenge scheiden van wetenschap en kunst is daarentegen juist een uitnodiging aan de door Herzog zo verfoeide ‘expressieve/expressionistische’ stroming in het kunstonderwijs en kunstreceptie. Bovendien legitimeert de wetenschappelijke fundering van kennis ook de zuiver pragmatische en instrumentalistische benadering van lectorale artistieke innovatie. De kennis die kunst zou (moeten) opleveren volgens de nieuwe HBO-standaard, dient vooral toegepaste kennis te zijn. Dat is niet mijn eerste keus als het gaat om research en phd-onderzoek.
Mijn keus zou zijn om de filosofische aspecten, met name betreffende de waarneming en esthetische veronderstellingen, van onderzoek te benadrukken, waarbij mij om het even is of dat wetenschappelijke of artistieke kennis wordt genoemd. Of een kunstwerk nu kennis is, bevat, produceert of genereert, het zal wel, dat is een ontologische kwestie, terwijl het gaat om een kenniskwestie, een episthemisch probleem. Dat Herzog daar vooral (bachelor)studenten niet aan bloot wil stellen komt waarschijnlijk voort uit haar didactisch-pedagogische doelstelling. Helaas geeft dat ook weinig stimulans in de richting van een meer essayistische benadering van de kunst en ‘het kunstwerk’, als producent en als consument.
Want het is me echt teveel gevraagd om elke keer een gediplomeerde wetenschapper in te moeten schakelen om aan ‘betrouwbare’ kennis te moeten komen. Bovendien hoe betrouwbaar is speculatieve wetenschap en filosofie. En wat te denken van kunstenaars met een wetenschappelijke opleiding? Maar inmiddels heeft Herzog ook bij mij toegeslagen: het debat zou niet moeten gaan om ‘kunst is kennis’, maar om kunst én kennis. Kunst is hoogstens een kennisdomein te noemen, net als wetenschap, met zijn realistische en vooral voor het eigen domein typisch onrealistische, tijdelijke, aannamen.
Gert Wijlage
Let ook even op de conservatieve ‘trend’ die theorie-gedreven kunst juist afwijst, o.a. door R.Sennett gesignaleerd en gepolitiseerd in zijn Premsela lezing 2011. Recent verschenen en instructief in dit verband: KM, nr. 78, zomer 2011 over kunst en wetenschap mmv Robert Zwijnenberg en Mahkuzine, nr. 10, Journal of artistic research, summer 2011, waarin phd-projecten besproken en becommentarieert.
Beste Geert,
‘Kunst en kennis’, is inderdaad beter dan ‘kunst is kennis’. En let wel, ik zeg niet dat kunst niets met kennis te maken heeft; in Nederland was ik een van de eersten die kennis en theorie van belang achtten in het kunstonderwijs. Ik zeg alleen dat het niet om de ‘betrouwbare kennis’ gaat, waaraan we denken als we het woord horen of lezen. Dan heb ik het dus over het positivistische cliche die ik zelf niet aanhang. Ook heb ik het er niet over of die soort kennis nu wel of niet echt betrouwbaar is. Mij gaat het om dat we niet concepten met de tegenwoordig eraan gerelateerde betekenissen gebruiken, waardoor we niet meer kunnen zien wat kunst ons biedt of hoe we kunstenaars moeten opleiden. En daarom heb ik het over metaforische betekenissen in verband met kunst. Metaforen zijn geen ‘vermakelijke fictie’, zoals jij ze omschrijft. Zoals je waarschijnlijk weet brengen metaforen verschillende, vaak op het eerste gezicht niet bij elkaar passende concepten of beelden bij elkaar, waardoor er nieuwe betekenissen ontstaan. Metaforen hebben zo cognitieve en ook esthetische functies. Zij worden zowel in kunst als in allerlei wetenschappen gebruikt, maar op verschillende manieren (het voert nu te ver om hierover uit te wijden, maar er is genoeg literatuur over metaforen, zowel in de wetenschappen als in de kunsten). Je kunt een dergelijke theorie dan wel old school noemen (het is zo oud dat Aristoteles al van mening was dat metaforen creatief zijn), maar dit heeft niets te maken met wat voor soort expressietheorie dan ook, want mijn idee van kunst is niet a-cognitief. Waar het mij om gaat is dat we moeten proberen te formuleren wat kunst wel of niet vermag (dus niet wat het is) en niet slordig allerlei termen en uitdrukkingen gaan gebruiken ‘kunst is kennis’ of ‘kunstenaars doen onderzoek’ of ‘kunstenaars zijn eigenlijk filosofen’, zoals die in de literatuur over artistic research veelvuldig voorkomen. Ik wil dus dat mensen die over kunst oordelen of aankomende kunstenaars opleiden beter gaan nadenken en niet klakkeloos terminologie en ideologie gebruiken, omdat dat nu eenmaal in de mode is en zij zo mee willen tellen of wat voor andere motivatie zij daartoe ook hebben. Daarmee wijs ik erop dat bovengenoemde mensen volgens mij niet alleen voor en met zichzelf bezig kunnen zijn; zij hebben een verantwoordelijkheid t.o.v. kunst en kunstenaars. En voor je mij van moralisme beticht: ja, dit is een morele oproep voor een doordachte kunsttheorie.
Katalin Herzog
Mores
Hallo Katalin, van iemand die aan het FMI heeft gedoceerd mag je wel een beetje moralisme verwachten. Jouw twee delen Vernieuwing Theorieaanbod HBO-WO (2002) staan bij mij vooraan in de kast. Ik hoop dan ook dat jouw kritiek in het onderwijs aan de academies ter harte wordt genomen. Meer discutabel wordt het op het moment dat jij je uitspreekt tegen PhD-trajecten, zoals je die beschrijft in het Boekman-cahier 84. Ik vind de PhD-formulering namelijk een heel fijne metafoor voor boeiende kunst met doorwrocht hand- en denkwerk. Zeker gezien het huidige eindexamenniveau dat ik dit jaar weer tegenkwam. Natuurlijk moet het promotieonderzoek, net zo goed als de daaropvolgende post-PhD-vierde fase, onafhankelijk van de traditionele universitaire structuur op eigen benen staan, maar wel in vrij en intensief verkeer met de academische instituties en disciplines. Maar die structuur is er (nog) niet, alleen een universitaire analogie en die werkt soms wel en soms niet altijd goed mee. Daar moeten we het mee doen.
Wat jij suggereert met “een top voor het onderwijs aan beeldend kunstenaars (..) die werkelijk overeenkomt met de aard van hun werk”, noem je in dezelfde zucht ‘niet realistisch’. Wat mij betreft ook niet echt interessant als het gaat om een topinstituut voor ‘associatieve kunst’, zonder parallel daaraan bijbehorend methodisch en filosofisch onderzoek. Dat behoeft elkaar heus niet te bijten. Doet dat het wel, dan lijkt juist meer onderzoek wenselijk om het eventuele falen -op welk moment en is dat altijd zo- van gevolgde methoden en procedures te achterhalen. Om er van uit te gaan dat het slechte kunst oplevert of niks bijdraagt aan ‘nieuwe kennis’, acht ik vooringenomen, zeker als hier onduidelijk is of toegepaste kennis wordt bedoeld of nieuwe inzichten en informatie. Bovendien, waartoe eigenlijk die angst voor kennis waar de (zintuiglijke) kunst aan ondergeschikt zou kunnen worden, als juist die kennis voor een deel haar oorsprong vindt in de materie ? Het geschetste onrealistische karakter van een voor de kunsten eigen PhD-instituut met eigen criteria, buiten de universiteiten om, hoeft mijns inziens geen belemmering te zijn voor een experiment.
Groet,
Ge(e)rt
Ps.
In de recente Kunstkrant van september/okober 2011 schrijf je over ‘Het kennisvirus …(heeft op dit moment zijn epidemische fase bereikt’) waarin je, lijkt me, op badinerende wijze de paradimawisseling beschrijft die in de kunsttheorie plaats vond: van imitatie naar expressie tot informatie. Vindt je deze ontwikkeling echt zo irritant of is het een pastiche? Volgens mij biedt de kenniscomponent juist veel mogelijkheden voor publieksparticipatie door aandacht voor het presenteren van onderzoek en procesgang.
Beste Gert, je reacties kwamen mij pas nu onder ogen. Ik vraag mij af of je slecht leest of niet wil begrijpen wat een ander schrijft/zegt. Je schuift mij dingen in mijn schoenen, waarmee ik niets te maken heb. Ik ben niet vooringenomen, badinerend of bang voor kennis; daar wijzen mijn loopbaan en al mijn publicaties op. Juist omdat ik kennis zo apprecieer, ben ik tegen een verkeerd en verward gebruik van ideeën en termen. En juist omdat ik zoveel geef om kunst en kunstenaars wil ik kritisch over kunst en kunstonderwijs blijven nadenken. Ik ben wel pertinent tegen modes die iedereen op een gegeven moment volgt of beter gezegd voor waarheid en de enige mogelijkheid om iets te doen/te denken aanneemt. Dat lijkt op een geloof en ik ben geenszins een gelovige. Jij mag overigens erin blijven geloven dat: “…de PhD-formulering […] een heel fijne metafoor voor boeiende kunst met doorwrocht hand- en denkwerk’ is, al zou je kunnen nagaan wat een metafoor eigenlijk is.
Groet: Katalin